Tag archieven: schriftelijke vragen

Theaterregie

Wanneer ik in het buurttheater kom, zoals in het Ostadetheater bij mij om de hoek, wekt dat een merkwaardig soort opwinding. Bij het ‘echte’, grote theater voel ik bij aanvang de spanning van het grootse, meeslepende stuk dat ik te zien krijg, gespeeld door bekende, goede acteurs. Ik weet wat ik krijg en verheug me er op. Maar daar zit nu juist de spanning als je naar een voorstelling gaat in het buurttheater: dat je niet weet wat je krijgt. Dat het een totale verrassing is. En je soms ook denkt: ik vond het niks. Die atmosfeer van het onbekende – wat zullen we te zien krijgen? – daar is het buurttheater – zijn bezoek en ook de fysieke accommodatie – van doortrokken. Anders is dat in de stadsschouwburg waar de entree grandeur uitstraalt, soms zijn bezoek ook (wat ik overigens echt niet erg vind) en het succes al bij voorbaat vaststaat – wat een veilig gevoel geeft. Zo bekeken zijn buurttheaters onderschatte plaatsen van culturele spanning en vernieuwing. Misschien komt dat wel door het woordje ‘buurt’, dat weliswaar veilige nabijheid suggereert in plaats van cultureel-elitaire afstand, maar ook het amateurisme van het toneelgroepje van je buurvrouw.

Stoelendans

In het gemeentelijk cultuurbeleid (hoofdlijnennota kunst en cultuur (pdf), eind 2011) is vastgelegd dat Amsterdam slechts acht podia structureel subsidieert: vier grootstedelijke podia en vier buurtaccommodaties. “De achterliggende gedachte is dat Amsterdam te veel stoelen subsidieert en er meer ruimte moet komen voor directe investeringen in kunstenaars, een lijn die de AKr voluit steunt.” (Amsterdamse Kunstraad: Kiezen voor perspectief). Deze beleidslijn – terecht of onterecht – pakt niet goed uit voor het Ostadetheater. Aan de waardering voor het Ostadetheater ligt het niet, die is er alom, ook bij de AKr. Het gaat om de stoelen. In 2007 is door stad en stadsdeel gezamenlijk besloten dat op het voormalige gemeentearchiefterrein in de Diamantbuurt twee nieuwe theaterzalen worden gebouwd, met 70 en 150 stoelen. Het Ostadetheater (nu 85 stoelen) verhuist daarnaar toe en zal dan Amstelvloer heten. Dit is een ontwikkeling die in strijd is met het kunst en cultuurbeleid dat de gemeenteraad vier jaar later vaststelde. Dit is ook het eerste verwijt dat de AKr in zijn (negatieve) advies over het Ostadetheater te berde brengt: een gebrek aan regie: “De kunstraad vindt het moeilijk te rijmen dat de gemeente enerzijds bewust aanstuurt op sluiting van bestaande accommodaties en dat een stadsdeel anderzijds, gelijktijdig zalen bijbouwt.” Bovendien schrijft de Amsterdamse Kunstraad in ‘Kiezen voor perspectief’ over (ver)bouw van accommodaties dat “[…] het gemeentebestuur [heeft] nagelaten om de gevolgen voor de exploitatie te regelen in de meerjarenbegroting. De nieuwbouw van het Ostadetheater, nu nog een zaak van stadsdeel Zuid, kan vergelijkbare gevolgen met zich meebrengen.” (Even terzijde: let op de vileine woordkeus ten aanzien van de relatie stad-stadsdelen en chronologische negatie van besluitvorming…)

Wie is de regisseur?

Het valt het Ostadetheater niet te verwijten dat de gemeente gebrekkig regisseert. Maar hoe moet het nu verder? Als het advies van de AKr over het Ostadetheater wordt overgenomen, ontstaat een tekort in de exploitatie van het Ostadetheater. Daarmee vervalt een bijdrage van de stad aan de bouw van het nieuwe theater, en komt er misschien geen nieuwe theater… Voilà: geen extra stoelen. Doelstelling gehaald. Van achter naar voren geredeneerd klinkt dit als kwader trouw, maar is – vergeef me mijn cynisme – óók een vorm van heimelijk-bureaucratische probleemoplossing. Een dergelijke tragedie hoef ik niet. Daarom heb ik vragen gesteld aan het dagelijks bestuur van stadsdeel Zuid hoe zij aankijken tegen de (hun?) regierol. Het zal immers niet de eerste keer zijn dat een vermeend regisseur een slecht acteur blijkt. Souffleer ik maar even.

 

1 reactie

Opgeslagen onder Amsterdam Zuid, De Pijp, Politiek

Bomen beschermen (2)

Vogelvrije boom in het Sarphatipark?

Stadsdeel Oud-Zuid had een bomenverordening die lang tot de meest progressieve van de heel Amsterdam behoorde. Bomen kregen daarin bescherming dankzij duidelijke en strenge criteria waaraan een kapaanvraag moet voldoen. Niet om individuele bewoners tot last te zijn, maar juist om het publieke belang van bomen te waarborgen. En als er valide argumenten zijn voor kap van een boom, dan ook een verplichting tot herplant van een nieuwe; zodat ontgroening van de stad wordt voorkomen.

De bomenverordening van Oud-Zuid heeft zelfs model gestaan voor een ‘geharmoniseerde’ Amsterdamse verordening. Want waarom veertien verschillende – soms zeer verouderde – verordeningen per stadsdeel, als we het in de stad eens zijn over goede regels die bomen beschermen? Helaas, nu zit er in stadsdeel Zuid een bestuur dat in die vooruitstrevende verordening wil gaan hakken. Twee punten springen in het oog: 1) grotere stamomtrek voor vergunningvrij kappen van bomen; en 2) afschaffen van de herplantplicht.

Nu kan ik daar gewoon tégen zijn. Maar dat zou ik te makkelijk vinden. Op zijn minst vind ik dat ik moet begrijpen wat de beweegredenen zijn om de bomenverordening te ‘dereguleren’ – het goedpraatwoord van de huidige coalitie om je handen ergens van af te trekken.

Was er misschien een breed beleefde behoefte aan deregulering van de bomenverordening? Wie hebben die behoefte dan geuit? Welke bewoners en bedrijven smachtten naar minder regels om bomen waarvan zij kennelijk af wensten? Welke redenen zijn daarbij genoemd? En zijn de voorgestelde maatregelen inderdaad het antwoord op de geuite behoefte? Nergens wordt op deze toch relevante vragen ingegaan. Het lijkt er op dat het coalitiepartijen in stadsdeel Zuid vooral willen dereguleren om het dereguleren – of de samenleving daar nu beter van wordt of niet.

Een tweede reden – veel legitiemer – zou kunnen zijn dat het stadsdeel moet bezuinigen. In dat geval moet natuurlijk duidelijk zijn dat de oude verordening veel kosten met zich meebrengt en dat de nieuwe een stuk goedkoper is. Maar nergens stelt het het dagelijks bestuur zichzelf ook maar deze vraag, laat staan dat het een poging doet om dit inzichtelijk te maken. Dus ook hier is het speculeren naar motieven. Voor het in behandeling nemen van een kapvergunning worden leges in rekening gebracht, die – in principe – kostendekkend zijn. Kapaanvragen behandelen zal dus nauwelijks drukken op de stadsdeelbegroting. Anders is dat met de handhaving van de herplantplicht. Als mensen na het vergund vellen van een boom verzaken een nieuwe boom te planten, moet het stadsdeel dat via een bestuursrechtelijk handhavingstraject gaan afdwingen. Dat is veel gedoe. Zonder verplichting tot herplant, geen reden tot handhaving en dat scheelt geld. Hoeveel geld? Wederom: het dagelijks bestuur zegt er niets over. We weten niet wat het stadsdeel bespaart door bomen vogelvrij te verklaren.

Het lijkt blinde dereguleringsideologie, zonder enige kennis van de gevolgen. Dereguleren omdat het kan, niet omdat het moet. Namens GroenLinks heb ik daarom maar vragen gesteld om zicht te krijgen in de gevolgen – inzicht dat een dagelijks bestuur behoort te geven vóórdat het de raad vraagt iets te besluiten.

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Amsterdam Zuid, Politiek

Vragen om aandacht

Vandaag publiceerde NRC.next uitgebreid over het fenomeen ‘Kamervragen’. “De kamervraag is vooral een vraag om aandacht” kopte NRC.next bij wijze van conclusie. Helaas zien we in stadsdeel Zuid hetzelfde mechanisme: schriftelijke vragen zijn vaak vragen om aandacht.

Er zitten nare gevolgen aan vragen om aandacht. De ambtenaren die de beantwoording ter hand moeten nemen, zijn niet gemotiveerd als zij denken dat hun antwoord er toch niet toe doet. De vragen worden immers niet gesteld om antwoord te krijgen, maar om aandacht te krijgen. Het is dus niet verwonderlijk dat zij de beantwoording voor zich uit schuiven en niet de kwaliteit leveren die mag worden verwacht. Als het antwoord er niet toe doet, hoeft het verantwoordelijk bestuur zich ook geen politieke zorgen te maken over die trage of matige kwaliteit van beantwoording.

Raadsleden moeten toezicht houden op het bestuur en daarvoor moeten zij goed (en dat is niet per se véél) geïnformeerd zijn. De manier waarop raadsleden gebruik maken van hun recht op vragen stellen speelt hierin een belangrijke rol. Doen zij dat niet serieus, dan zullen de antwoorden ook niet serieus zijn. Gevolg is dat toezicht niet meer goed mogelijk is; een slechte zaak voor de democratie.

Dat de beantwoording van schriftelijke vragen ook in stadsdeel Zuid steeds minder serieus werd genomen, bleek vorig jaar toen de beantwoordingstijd buitensporig opliep. Nadat voor GroenLinks – na lang aandringen op verbetering – de maat vol was en eind mei 2011 een motie van afkeuring indiende, veranderde deze achteloosheid van het stadsdeelbestuur. Was de gemiddelde beantwoordingstijd voor vragen ingediend tot 1 juni 2011 nog 72 dagen, na 1 juni 2011 moest nog maar 31 dagen worden gewacht op het antwoord. Met wat marge is dat wat mij betreft binnen de tijd van vier weken. Bovendien vraagt het dagelijks bestuur nu netjes om uitstel van beantwoording, als het niet binnen vier weken lukt.

Het gevaar echter dat schriftelijke vragen niet serieus worden genomen blijft bestaan. Dat komt omdat bijna de helft van alle ingediende vragen afkomstig is van een partij met één zetel (zie tabel hieronder). En die vragen lijken meer bedoeld om aan de buitenwereld te laten zien dat die partij ‘iets gedaan heeft’, dan dat de vragensteller daadwerkelijk geïnteresseerd is in het antwoord.

Dankzij GroenLinks en zijn motie van afkeuring worden schriftelijke vragen in stadsdeel Zuid weer serieus genomen. Nu moeten ook de vragenstellers zich blijven realiseren, dat hun vragen een maatschappelijk belang moeten dienen en niet alleen maar hun persoonlijk verlangen naar aandacht.

 

Aantal keer dat politieke partijen in stadsdeel Zuid schriftelijke vragen indienden (mei 2010 tot september 2011):

D66 6
D66/VVD 3
GroenLinks 4
GroenLinks/SP 2
GroenLinks/VVD 1
PvdA 1
SP 8
VOZ 26
VVD 1
ZPB 2
Totaal 54

 

Een reactie plaatsen

Opgeslagen onder Politiek

De vraag naar het uitblijvende antwoord

Een van de onderbelichte taken van een raadslid is zijn rol als toezichthouder. In het politiek discours waarin het verkondigen van een ‘mening’ – de getuigenis van een morele positie – het meest opwindend is, is toezicht houden niet sexy. Toch is het controleren van wat het openbaar bestuur zoal besluit, doet en overweegt van essentieel belang om te begrijpen – en daaropvolgend bij meerderheid goed te keuren – wat er gaande is.

De wetgever heeft dit gelukkig juist ingezien, door het uitvoerend bestuur (college van wethouders, of dagelijks bestuur) de plicht te geven alle inlichtingen te verstrekken als daar door een of meer leden van raad om wordt gevraagd. Eén van de instrumenten die een raadslid heeft om die inlichtingen te verkrijgen, is het stellen van schriftelijke vragen. In een verordening is geregeld hoe dit moet worden uitgevoerd (artikel 35 in stadsdeel Zuid).

In het Amsterdamse stadsdeel Zuid loopt de beantwoording van schriftelijke vragen niet helemaal lekker. Een ambtelijke organisatie die wel wat anders aan zijn hoofd heeft dan domme, lastige raadsleden serieus nemen…? Een dagelijks bestuur dat het bedienen van zijn toezichthouders niet belangrijk vindt…? Ik ben te goedgelovig om kwade wil te vermoeden, maar hier lijkt wel een culturele systeemfout te zitten. Want het het was niet zo nu en dan dat de antwoorden niet op tijd klaar waren. De verplichting tijdig te antwoorden is structureel – zonder enige uitzondering – niet nagekomen. Feit is dat de beantwoording van schriftelijke vragen in geen enkel geval binnen de termijn was . Feit is dat de beantwoording niet binnen maximaal 28 dagen, maar pas na gemiddeld zo’n 60 dagen beschikbaar is (als er antwoord komt, trouwens). Ik kan het weten, want ik heb zo goed als ik kon bijgehouden wanneer vragen zijn ingediend en wanneer zij zijn beantwoord*.

Na diverse klachten richting het dagelijks bestuur over de late beantwoording is in februari 2011 het structurele karakter van de te late beantwoording voorgelegd. Beterschap werd beloofd. Eind mei 2011 is nog niets van verbetering te merken. Dit is voor mij reden geweest op 25 mei een motie* in te dienen waarin ik het structureel niet tijdig beantwoorden van schriftelijke vragen afkeur. Een gele kaart, een waarschuwing.

Alle fracties in de deelraad bevestigden dat zij de te late beantwoording hinderlijk vinden in de uitoefening van functie. De regels zijn erkend zoals ze zijn. De feiten zijn erkend zoals ze zijn. De conclusie dat de feiten wijzen op het niet naleven van de regels is niet ontkend. Toch wilden D66, PvdA en VVD (en CDA) het structureel niet naleven van de regels niet afkeuren. ‘Afkeuren’ is politiek iets zwaars. Is het erg dat de motie het daarom niet haalde? Nee. De schrik zat er in. Het besef was er. Nu zal het – hoop ik – beter gaan.

* Zie ook: de motie / het overzicht van schriftelijke vragen (d.d. 25 mei 2011)

2 reacties

Opgeslagen onder Amsterdam Zuid, Politiek